Zodra de zon stevig haar best doet om de aarde haar energie te geven, trekken wij onze wandelschoenen aan. Niet binnen blijven zitten. Er op uit. Dat het nog best wel wintertijd is en zeker februari zien we aan het water. Bij de Byland staat het tot over de stranden tegen de randen van de weilanden. Lopend over de buitendijken is het drassig. Resultaat van de regendagen. 
Welgemoed stappen we door richting Herwen. Tot we bij het bruggetje komen dat leidt naar de Herwensedijk. De open verbinding met de Rijn heeft hier de doorgang doen overlopen. Hoe diep? 
Het gedicht komt op over de twee geliefden die elkaar maar niet konden bereiken: 

Het waren twee koninghs kindren,
Sy hadden malkander soo lief;
Sy konden by malkander niet komen,
Het water was veel te diep.

We zien voor ons een fietser treuzelen. Zijn vriend staat al aan de overkant. Hij meet met zijn ogen de diepte en overdenkt hoe hij zonder natte voeten de overtocht kan maken. Dan raapt hij zijn  moed bij elkaar. Hij maakt een flinke vaart. In het midden, waar het het diepst is, trapt hij even vooruit en dan weer even terug. Zo al ‘pompend’ trappend bereikt hij de overkant. 
Wij zien dat op het diepste stuk de as van het wiel nog boven water uitsteekt. Is dat bij ons dan tot net onder de knie?
Wij beraadslagen onderling. Terug? Nee, daar houden we niet van. Natte schoenen voor lief nemen? Ook niet wijs. We trekken onze wandelschoenen en sokken uit en stropen onze broekspijpen op.
De Herwenaar in zijn scootmobiel zit het belangstellend vermakelijk te volgen vanaf de overkant. ‘Wat gaan die lui doen?’ zien we hem nadenkend zich afvragen.
Ook wij verzamelen moed. En dan … stappen we het water in. IJskoud… brr… doorstappen… het stukje asfalt en daarna het hout van de brug onder onze voeten door het water heen zoveel mogelijk blijven zien. ‘Ik zie de grond’, ‘Ik zie de grond’. ’t Ja en dan even niet. De broekspijp moet nog wat verder omhoog. 
De achterste wandelmaat zet zijn wandelschoenen op de leuning van de brug, zodat hij zijn handen vrij heeft om de broekspijp verder op te stropen. Gewaagd. Gelukkig ziet z’n voorgangster dat trucje niet. Die stapt door en heeft het lagere ondergelopen deel aan de andere kant al bereikt.
Even later staan we aan de overkant. De Herwenaar begroet ons vriendelijk. Als we pogingen doen om de voeten te drogen aan een zitlap uit de rugzak, reikt hij een handdoek aan. Dat droogt beter. We wisselen wat wederwaardigheden uit. Beamen dat het raar is dat aan het begin in Tolkamer niet is aangegeven dat het bruggetje overstroomd is. Zo’n mededeling staat er wel in Herwen. 
Voldaan gaan we verder op pad. Genietend zoals in onze vakanties: doorzetten en niet opgeven als we dreigen vast te lopen of te verdwalen.